Wetsvoorstel Boek 10 BW: Huwelijksbetrekkingen en Huwelijksvermogensregime (art. 10:35 t/m 10:53 BW)

B.F.P. Lhoëst, Wetsvoorstel Boek 10 BW: Huwelijksbetrekkingen en Huwelijksvermogensregime (art. 10:35 t/m 10:53 BW), WPNR 2010/6836, p. 227-231

Voor de notariële praktijk is het conflictenrecht met betrekking tot de huwelijksbetrekkingen en het huwelijksvermogensregime van bijzonder belang. In het wetsvoorstel strekkende tot de vaststelling en invoering van Boek 10 wordt de huidige regeling inzake de huwelijksbetrekkingen zoals opgenomen in de Wet conflictenrecht huwelijksbetrekkingen (WCHb) ingetrokken.[noot:1] Ook de Wet conflictenrecht huwelijksvermogensregime (WCH) zal worden ingetrokken.[noot:2] Het grootste gedeelte van deze wetten is nagenoeg letterlijk overgenomen in Boek 10; daarnaast zijn er enige nieuwe bepalingen opgenomen. De van toepassing zijnde internationale verdragen inzake het conflictenrecht met betrekking tot het huwelijksvermogensregime zijn niet in Boek 10 geïncorporeerd. Echter zoals in art. 10:1 BW staat “de in dit boek en andere wettelijke regelingen vervatte regels van internationaal privaatrecht laten de werking van voor Nederland bindende internationale en communautaire bepalingen onverlet”. De lezer zal er derhalve bedacht op moeten zijn dat de tekst van Boek 10 niet het antwoord op al zijn internationaal privaatrechtelijke vragen geeft. Steeds zal gekeken moeten worden of er niet een internationaal verdrag is dat deze materie regelt en pas bij het ontbreken van zo’n verdrag geldt de Nederlandse interne wet. In het geval van afwijkingen tussen de tekst van Boek 10 en de van toepassing zijnde internationale verdragen prevaleert de tekst van het desbetreffende verdrag.[noot:3]

In deze bijdrage zal ik artikelsgewijs ingaan op de regeling van de huwelijksbetrekkingen en vervolgens op de nadere regeling van het toepasselijke huwelijksvermogensregime in het wetsvoorstel van Boek10.[noot:4] Tot slot zal ik een korte beschouwing wijden aan de vraag of Boek 10 iets toevoegt aan de bestaande regelgeving anders dan dat nu alle bestaande conflictenwetten netjes in één boek bij elkaar staan.

1. Huwelijksbetrekkingen

Onder het huidige recht wordt het conflictenrecht met betrekking tot de persoonlijke gevolgen van huwelijken met een internationale component geregeld in de WCHb. Er is sprake van een internationale component indien bijvoorbeeld een of beide echtgenoten een buitenlandse nationaliteit heeft of een van hen of beiden in het buitenland verblijven, of bepaalde vermogensbestanddelen zich in het buitenland bevinden. De WCHb is van toepassing indien in Nederland vragen rijzen over: (1) persoonlijke rechtsbetrekkingen tussen deze echtgenoten onderling, zoals de verplichting tot getrouwheid, hulp en bijstand (art. 1:81 BW) en de verzorging en opvoeding van gemeenschappelijke kinderen (art 1:82 BW); (2) de vermogensrechtelijke betrekkingen, zoals de hoofdelijke aansprakelijkheid van ieder der echtgenoten voor huishoudelijke schulden (art.1:85 BW); of (3) gemengd persoonlijk – vermogensrechtelijke betrekkingen, zoals de regels over de kosten van de huishouding (art.1:84 BW). Ook ten aanzien van de vraag welk recht geldt ten aanzien van gezinsbeschermende bepalingen (art.1:88 en 89 BW) geeft deze wet uitkomst.
In Boek 10 zijn de bepalingen van de WCHb met enkele wijzigingen opgenomen in titel 3, afdeling 2, art. 35 t/m 41.
In art. 10:35 BW wordt, mede naar aanleiding van de daartoe strekkende aanbeveling van de Staatscommissie,[noot:5] de rechtskeuze ten aanzien van de persoonlijke rechtsbetrekkingen tussen de echtgenoten onderling geïntroduceerd. Het betreft hier een beperkte rechtskeuzemogelijkheid. De echtgenoten kunnen voor of tijdens het huwelijk slechts kiezen voor het recht van hun gemeenschappelijke nationaliteit of van de staat waar zij elk hun gewone verblijfplaats hebben. Onduidelijk is wat de wetgever exact bedoelt met de zinsnede ‘de staat waar zij elk hun gewone verblijfplaats hebben’ van art. 10:35 lid 2 sub b BW. Ook in de objectieve verwijzingsregel inzake de persoonlijke rechtsbetrekkingen van art. 10: 36 sub b BW wordt hier naar verwezen. In de MvT[noot:6] bij deze bepaling wordt in dit verband gesproken over ‘de gemeenschappelijke gewone verblijfplaats’. Dienen de echtgenoten nu als echtpaar samen te wonen om van een gemeenschappelijke gewone verblijfplaats te kunnen spreken of is het voldoende dat de echtgenoten beiden hun domicilie in dezelfde staat hebben?[noot:7] Het zou verwarring voorkomen als de wetgever dit punt voor beide artikelen zou toelichten.
De rechtskeuze is wat de vorm betreft geldig indien de vormvoorschriften voor de aanwijzing van het recht dat toepasselijk is op het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten in acht zijn genomen. Met deze ietwat cryptische omschrijving wordt naar ik aanneem verwezen naar de vormvoorschriften van art. 12 en 13 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (HHV).[noot:8] Daaruit volgt dat de rechtskeuze ten aanzien van de persoonlijke rechtsbetrekkingen tussen echtgenoten qua vorm slechts geldig is, indien zij in overeenstemming is hetzij met het interne recht dat van toepassing is op de persoonlijke betrekkingen tussen de echtgenoten, hetzij met het interne recht van de plaats waar de huwelijkse voorwaarden worden aangegaan. De rechtskeuze dient in ieder geval te worden neergelegd in een gedagtekend en door beide echtgenoten ondertekend schriftelijk stuk.
In art. 10:36-38 BW is art. 1 WCHb in essentie overgenomen. Bij gebreke van een rechtskeuze worden ingevolge art. 10:36 BW de persoonlijke rechtsbetrekkingen van de echtgenoten onderling beheerst door het recht van hun gemeenschappelijke nationaliteit. Bij gebreke daarvan geldt het recht van de staat waar zij elk hun gewone verblijfplaats hebben[noot:9] en bij gebreke ook daarvan het recht van de staat waarmee zij alle omstandigheden in aanmerking genomen het nauwst verbonden zijn.
In art. 10:37 BW wordt verduidelijkt wat onder een gemeenschappelijke nationaliteit dient te worden begrepen. In het verleden werd wel de vraag gesteld of een effectiviteitstoets ten aanzien van de gemeenschappelijke nationaliteit dient te worden gehanteerd indien de echtgenoten één nationaliteit gemeenschappelijk hebben en daarnaast nog andere nationaliteiten hebben.[noot:10] Deze vraag wordt in art. 10:37 BW ontkennend beantwoord. In dergelijke gevallen dient te worden aangeknoopt bij de nominale gemeenschappelijke nationaliteit. Indien de echtgenoten verschillende nationaliteiten gemeenschappelijk hebben, geldt net zoals in art. 1 lid 2 WCHb is bepaald en ook in het HHV[noot:11] ten aanzien van het huwelijksvermogensrecht is opgenomen, dat zij voor de toepassing van art. 10:36 BW geacht worden geen gemeenschappelijke nationaliteit te hebben.
De veranderlijkheid van het toepasselijke recht indien de aanknopingspunten veranderen, die al in art. 1 lid 3 WCHb was opgenomen, blijft gehandhaafd in art. 10:38 BW. Peilmoment is het moment van de wijziging van het aanknopingspunt.
De mogelijkheid tot rechtskeuze is niet geïntroduceerd voor de vermogensrechtelijke betrekkingen van de echtgenoten en de gezinsbeschermende bepalingen. Daarvoor blijven de objectieve verwijzingsregels uit de WCHb onverkort gehandhaafd. In art. 10:39 BW is de regel van art. 2 WCHb overgenomen. Dit betekent dat ten aanzien van de vraag of en in hoeverre de ene echtgenoot aansprakelijk is voor verbintenissen die ten behoeve van de gewone gang van het huishouden zijn aangegaan door de andere echtgenoot, het recht van de gewone verblijfplaats van de andere echtgenoot van toepassing is, indien deze op het tijdstip van het aangaan van de verbintenis zijn gewone verblijfplaats had in hetzelfde land als zijn wederpartij.
Een verhelderende aanvulling op art. 2WCHb is dat in art. 10:39 BW nu uitkomst wordt geboden indien de andere echtgenoot en de wederpartij niet in dezelfde staat hun gewone verblijfplaats hebben. In dat geval wordt de aansprakelijkheid beheerst door het recht dat op de desbetreffende verbintenis van toepassing is. Dit recht kan gevonden worden door de conflictregels van de Rome I Verordening toe te passen.[noot:12]
In art. 10:40 BW is de conflictregel voor de gezinsbeschermende bepalingen van art. 3 WCHb overgenomen. De vraag of de ene echtgenoot voor een bepaalde rechtshandeling toestemming nodig heeft van de andere – niet handelende – echtgenoot wordt beheerst door het recht van de staat waar de andere echtgenoot ten tijde van het verrichten van die rechtshandeling zijn gewone verblijfplaats heeft. Dit recht bepaalt eveneens de vorm van de toestemming, of vervangende toestemming mogelijk is en welke gevolgen verbonden zijn aan het ontbreken van toestemming aldus de MvT.[noot:13] Nieuw is dat voor deze bepaling door de werking van art. 10:11 lid 2 BW derdenbescherming, zoals verwoord in de zogenaamde Lizardi-regel, is ingevoerd.[noot:14] Hierdoor zal bij een meerzijdige rechtshandeling een beroep door de ene echtgenoot op het ontbreken van toestemming van de andere echtgenoot – door de toepasselijkheid van (buitenlandse) gezinsbeschermende bepalingen – slechts dan slagen indien de wederpartij deze bepalingen kende of door nalatigheid niet kende.
In art. 10:41 BW is in overeenstemming met art. 4WCHb vermeld dat art. 10:39 en 40 BW van toepassing zijn ongeacht het op de persoonlijke rechtsbetrekkingen geldende recht en ongeacht het recht dat het huwelijksvermogensregime beheerst.

2. Huwelijksvermogensregime

De huidige conflictregels met betrekking tot het toepasselijke huwelijksvermogensrecht zijn, afhankelijk van de huwelijksdatum, terug te vinden in het Haags Huwelijksgevolgenverdrag 1905 (HHV1905),[noot:15]het commune internationaal privaatrecht zoals verwoord in het Chelouche/van Leer-arrest[noot:16] en het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 met de daarbij behorende WCH.[noot:17] Dit laatste verdrag is van toepassing op alle huwelijken aangegaan op of na 1 september 1992.
In Boek 10 is de nadere regeling van het toepasselijke huwelijksvermogensregime opgenomen in titel 3, afdeling 3, art. 36 t/m 53 van Boek 10 BW. Opvallend is dat in art. 10:42 BW slechts wordt verwezen naar het HHV. In art. 10:52 lid 1 BW wordt nogmaals expliciet gesteld dat afdeling 3 van titel 3 van Boek 10 BW slechts van toepassing is voor huwelijken na 1 september 1992.[noot:18] Boek 10 geeft niet aan welke conflictregels moeten worden toegepast bij huwelijken die gesloten zijn vóór 1 september 1992. De rechtspraktijk zou ermee gediend zijn als er een duidelijke verwijzing naar zowel het HHV 1905 als de commune conflictregels zoals geformuleerd in het Chelouche/van Leer-arrest zou worden opgenomen.[noot:19] Het HHV 1905 en de commune conflictregels gelden weliswaar slechts voor ‘oude’ huwelijken maar vormen desalniettemin geldend recht, dat ook na de inwerkingtreding van Boek 10 nog toegepast zal worden.
In art. 10:43 BW is art. 2 van de Wet Conflictenrecht huwelijksvermogensregime (WCH) geparafraseerd. In art. 2 WCH heeft de Nederlandse wetgever getracht art. 4 van het HHV, dat bij gebreke van rechtskeus een bijzonder ingewikkeld verwijzingsstelsel ten aanzien van het toepasselijke huwelijksvermogensrecht bevat, eenvoudig te formuleren voor echtgenoten die beiden de Nederlandse nationaliteit hebben. In art. 2 WCH is bepaald dat overeenkomstig art. 4 lid 2 onder 1 HHV, bij het ontbreken van een rechtskeuze, het huwelijksvermogensregime van echtgenoten die beiden de Nederlandse nationaliteit bezitten, beheerst wordt door het Nederlandse recht, ongeacht of zij tevens een andere nationaliteit bezitten. Deze formulering is echter te kort door de bocht; er is hier met drie punten geen rekening gehouden:
(1) uit art. 5 lid 2 HHV vloeit voort dat voor Nederlanders die meer dan vijf jaar voorafgaand aan de huwelijkssluiting gezamenlijk in een andere staat dan Nederland hun gewone verblijfplaats hebben en ook na de huwelijkssluiting daar hun gewone verblijfplaats behouden, het huwelijksvermogensregime van die staat van toepassing is, tenzij deze staat een niet-verdragstaat[noot:20] is wiens internationaal privaatrecht de toepassing van het nationale recht voorschrijft. Indien twee Nederlanders dus bijvoorbeeld vóór de huwelijkssluiting meer dan vijf jaar in België[noot:21] hun gewone verblijfplaats hadden, dan is ingevolge art. 4 lid 2 sub 1 jo. art. 5 lid 2 HHV ondanks hun gemeenschappelijke Nederlandse nationaliteit, het Belgische recht van toepassing op hun huwelijksvermogensregime en niet het Nederlandse recht;
(2) indien de Nederlanders naast hun gemeenschappelijke Nederlandse nationaliteit nog een andere nationaliteit gemeenschappelijk hebben, zijn conform art. 15 lid 2 HHV de bepalingen omtrent een gemeenschappelijke nationaliteit niet van toepassing. Dit betekent bijvoorbeeld dat indien twee Nederlanders op het moment van de huwelijkssluiting tevens beiden de Argentijnse nationaliteit hebben, niet van rechtswege Nederlands recht van toepassing is. Ingevolge art. 4 lid 1 HHV geldt dan het recht van hun gemeenschappelijke gewone verblijfplaats ten tijde van de huwelijkssluiting;
(3) indien er sprake is van een van de omstandigheden die een verandering van rechtswege in het huwelijksvermogensregime bewerkstelligen, zoals voorzien in art. 7 lid 2 HHV, is er evenmin sprake van de toepasselijkheid van het Nederlandse huwelijksvermogensrecht (dit behoudens andersluidende rechtskeuze of huwelijkse voorwaarden). Dit laatste is bijvoorbeeld het geval indien Nederlanders meer dan tien jaar in Spanje wonen. Na het verstrijken van die tien jaar zijn zij vanaf dat moment onderworpen aan de bepalingen van het interne Spaanse recht en niet meer aan het recht van hun gemeenschappelijke Nederlandse nationaliteit.
Al met al is art. 2 WCH een – op zijn zachtst gezegd – misleidende bepaling.
De herziening van art. 2 WCH door het nieuwe art. 10:43 BW brengt ten aanzien van de eerste twee punten verbetering. Expliciet wordt nu verwezen naar de toepassing van art. 5 lid 2 HHV en naar de consequenties van het hebben van een dubbele gemeenschappelijke nationaliteit. Een verwijzing naar art. 7 lid 2 HHV ontbreekt echter nog steeds. De praktijk zou ermee gediend zijn als de wetgever alsnog een verwijzing naar de verandering van rechtswege van het huwelijksvermogensregime door de werking van art. 7 lid 2 HHV zou opnemen.
Een laatste kanttekening is dat in art. 10:43 BW in het midden wordt gelaten welk moment het peilmoment voor het bezit van een gemeenschappelijke Nederlandse nationaliteit van de echtgenoten is. uit art. 4 HHV is af te leiden de huwelijkssluiting in beginsel[noot:22] het peilmoment is. Teneinde onduidelijkheid te voorkomen verdient het aanbeveling dit in art. 10:43 BW op te nemen.
Inzake de gevolgen van het huwelijksvermogensregime in de verhouding tussen echtgenoten en derden en de kenbaarheid voor derden van het feit dat het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten niet is onderworpen aan het Nederlandse interne recht, zijn art. 3, 4 en 5 WCH overgenomen in de art. 10:44, 45 en 46 BW. Art. 10:45 BW biedt echtgenoten die onder een buitenlands regime zijn gehuwd de mogelijkheid een notariële verklaring te doen inschrijven in het huwelijksgoederenregister dat hun huwelijksvermogensregime niet wordt beheerst door het Nederlandse recht. Als na de inschrijving een termijn van veertien dagen is verstreken, geldt ingevolge art. 10:46 lid 2 BW dat de derde wist of behoorde te weten dat het huwelijksvermogensregime der echtgenoten wordt beheerst door vreemd recht. Een derde weet hierdoor in ieder geval dat niet de Nederlandse gemeenschap van goederen van toepassing is. Welk huwelijksvermogensrecht dan wel geldt, blijft echter voor hem een vraagteken.
Art. 10:47 BW komt overeen met art. 6 WCH en behandelt het geval van aanknopingsovermacht. Deze doet zich voor wanneer toepassing van een regel van internationaal privaatrecht van het land van ligging van het vermogen tot een ander resultaat leidt dan wanneer de relevante regel van het Nederlandse internationaal privaatrecht zou zijn toegepast en die regel van buitenlands internationaal privaatrecht zich doorzet. Ingevolge art. 10:47 BW kan, indien ten aanzien van buitenlands vermogen als gevolg van het daar geldende internationaal privaatrecht de ene echtgenoot voordeel heeft genoten waarop hij geen aanspraak zou hebben gehad wanneer het op grond van Boek 10 aangewezen recht zou zijn toegepast, de andere echtgenoot verrekening of vergoeding vorderen bij de in verband met de beëindiging of wijziging van het huwelijksvermogensregime plaatsvindende afrekening. Een dergelijke verrekening is uiteraard alleen zinvol indien er voldoende vermogen in Nederland ligt waarmee verrekend kan worden.
In art. 10:48 BW is art. 7 WCH overgenomen dat erin voorziet dat art. 1:92 lid 3 BW in internationale situaties alleen wordt toegepast als er een sterke band is met de Nederlandse rechtsorde.
Krachtens art. 10:49 BW, dat gelijkluidend is met art. 8 WCH, is voor een rechtskeuze staande huwelijk rechterlijke goedkeuring van art. 1:119 BW niet vereist. Er wordt nog altijd geen antwoord gegeven op een in de praktijk levende vraag of indien er staande huwelijk in huwelijkse voorwaarden een rechtskeuze is gemaakt waarbij vanuit een buitenlands stelsel wordt gekozen voor Nederlands recht, en daarbij een bepaald huwelijksvermogensregime wordt aangewezen wel rechterlijke goedkeuring ex 1:119 BW is vereist. De tekst van art. 8 WCH gaf hierover geen uitsluitsel en de tekst van art. 10:49 BW doet dit evenmin. Zoals ook in de MvT[noot:23] is aangegeven heersen hierover in de literatuur verschillende meningen.[noot:24] In de notariële praktijk wordt veelal het zekere voor het onzekere genomen en goedkeuring gevraagd. Het is en blijft dus wachten op de aanname van wetsvoorstel 28 867 dat (onder andere) voorziet in de afschaffing van de rechterlijke goedkeuring bij wijziging van het huwelijksgoederenregime om met zekerheid te kunnen stellen dat rechterlijke goedkeuring voor deze stelselwijziging bij een rechtskeuze voor Nederlands recht niet nodig is. De MvT[noot:25] wijst erop, dat art. 10:49 BW kan vervallen, indien wetsvoorstel 28 867 tot wet is verheven.
In art. 10:50 BW wordt art. 10 WCH integraal overgenomen. Op grond van deze bepaling kan de in art. 1:131 BW opgenomen bewijsregel die ziet op de aanmerking van een goed als gemeenschapsgoed tussen echtgenoten, worden toegepast ongeacht het recht dat het huwelijksvermogensregime beheerst.[noot:26]
Art. 10:51 BW vervangt art. 10a WCH dat (voor een deel) het conflictenrecht inzake de verevening van pensioenrechten bij scheiding regelt.
In art. 10:52 BW komt het overgangsrecht aan bod. Daarin allereerst zoals reeds besproken de bepaling van 10:52 lid 1 dat de bepalingen van titel 3, afdeling 3 slechts van toepassing zijn op huwelijken die hebben plaatsgevonden na 1 september 1992. Op de vraag wat rechtens is voor huwelijken van vóór die datum wordt geen antwoord gegeven. Het zou voor de rechtspraktijk beter zijn geweest als bijvoorbeeld art. 10:43 BW mede van toepassing zou zijn verklaard op huwelijken die gesloten zijn vóór 1 september 1992. In mijn bespreking van art. 10:43 BW heb ik kanttekeningen gemaakt bij de juistheid van deze bepaling voor huwelijken die onder de werking van het HHV vallen. Opmerkelijk genoeg zou deze bepaling, die aangeeft dat voor huwelijken die gesloten zijn door echtgenoten met een gemeenschappelijke Nederlandse nationaliteit ten tijde van de huwelijkssluiting (bij gebreke van een rechtskeuze) het Nederlandse recht van toepassing is, tot hetzelfde resultaat leiden wanneer de conflictregels inzake het huwelijksvermogensregime beheerst worden door de regels van het HHV 1905[noot:27] of indien het commune internationaal privaatrecht van toepassing is.[noot:28]
In art.10:52 lid 3 BW wordt deze lacune van het buiten toepassing verklaren van afdeling 3 voor huwelijken die gesloten zijn voor 1 september 1992 enigszins gemitigeerd doordat voor deze huwelijken wel de bepalingen van afdeling 3 van toepassing worden verklaard indien de echtgenoten na dat tijdstip een rechtskeuze hebben uitgebracht ten aanzien van het toepasselijke huwelijksvermogensrecht.
In art. 10:53 BW, dat overeenstemt met art. 13 WCH, komt de validering van rechtskeuzes aan de orde die uitgebracht zijn voor 1 september 1992. Hierin is bepaald dat een rechtskeuze uitgebracht voor 23 augustus 1977 door echtgenoten op wie het HHV 1905 van toepassing was, niet rechtsgeldig is. De overige rechtskeuzes die voor 1 september 1992 zijn uitgebracht worden niet als ongeldig beschouwd op de enkele grond dat de wet toentertijd niet voorzag in de mogelijkheid een rechtskeuze uit te brengen.
In art. 10:52 lid 2 BW wordt een afzonderlijke regel van overgangsrecht gegeven voor art. 10:51 BW inzake pensioenverevening. Deze conflictregel geldt slechts voor echtgenoten die na 1 maart 2001 van tafel en bed zijn gescheiden of wier huwelijk na genoemde datum is ontbonden. Helaas wordt de vraag welk conflictenrecht geldt inzake de pensioenverevening bij scheidingen vóór deze datum in het midden gelaten.

3. Slotbeschouwing

De Nederlandse wetgever heeft met zijn invulling van Boek 10 gekozen om de afzonderlijke conflictenwetten op het gebied van het internationaal privaatrecht in één Boek op te nemen teneinde de kenbaarheid en de toegankelijkheid van het internationaal privaatrecht voor de praktijkjurist te bevorderen. Dit mooie streven wordt met de invoering van Boek 10 slechts gedeeltelijk bereikt. De keuze van de wetgever om ten aanzien van het conflictenrecht inzake het huwelijksvermogensregime slechts te verwijzen naar het HHV evenals het gegeven dat Boek 10 zwijgt over het Nederlandse commune internationaal privaatrecht op dit terrein doen hieraan afbreuk. Daarnaast is het spijtig dat de wetgever niet van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt om knelpunten bij de bestaande conflictenwetten op te lossen. Desalniettemin wordt met de invoering van Boek 10 BW een belangrijke stap gezet naar de nationale codificatie van het internationaal privaatrecht. De wetgever zal echter op dit terrein actief moeten blijven.
De door Vlas gedane constatering dat wetgeving geen eeuwigheidswaarde heeft is met betrekking tot het conflictenrecht inzake het huwelijksvermogensrecht meer dan waar;[noot:29] de Europese Commissie is voorbereidingen aan het treffen voor een Europese verordening inzake het conflictenrecht huwelijksvermogensstelsel.[noot:30] Indien het tot een Europese verordening komt zal Boek 10 afdeling 3 wellicht eerder dan gedacht aangepast moeten worden.

Noten

[1] Wet conflictenrecht huwelijksbetrekkingen, Stb 1993, 514, inwerkingtreding 11 januari 1994, Stb. 1993, 590.
[2] Wet conflictenrecht huwelijksvermogensregime, Stb. 1991, 628, inwerkingtreding 1 september 1992, zoals gewijzigd bij Wet van 13 december 2000, Stb. 2001, 12, inwerkingtreding 1 maart 2003, Stb. 12.
[3] Memorie van toelichting (MvT), 32 137, nr. 3, p. 3.
[4] Vaststelling en invoering van Boek 10 (Internationaal privaatrecht) van het Burgerlijk Wetboek (Vaststellings- en Invoeringswet Boek 10 Burgerlijk Wetboek), Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 137, nr. 1-4.
[5] Zie het Advies van de Staatscommissie, 2 juli 2008, over het concept wetsvoorstel houdende vaststelling en invoering van Boek 10 Burgerlijk Wetboek, punt 18. Terug te vinden op http://www.justitie.nl/onderwerpen/wetgeving/over_ wetgeving/privaatrecht/commissies-privaatrecht/staatscommissie-ipr .
[6] MvT, 32 137, nr. 3, p. 35.
[7] Zie Losbladige editie Personen en Familierecht, titel 6 Internationaal privaatrecht, wet conflictenrecht huwelijksbetrekkingen, Joppe, aant. 8 bij art. 1 lid 1 WCHb.
[8] Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978, Trb. 1988, 130 en Trb 1992, 123, inwerkingtreding 1 september 1992.
[9] Zie hierover mijn opmerking bij art. 10:35 lid 2 sub b BW.
[10] Zie Losbladige editie Personen en Familierecht, titel 6 Internationaal privaatrecht, wet conflictenrecht huwelijksbetrekkingen, Joppe, aant. 7 bij art. 1 lid 2 WCHb.
[11] Zie art. 15 lid 2 HHV.
[12] Verordening inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EG) nr. 593/2008, PbEu L 177/6 van 4 juni 2008, (Rome I Verordening) van toepassing met ingang van 17 december 2009.
[13] MvT, 32 137, nr. 3, p. 36.
[14] Voor de uitleg van de Lizardi regel, zie Strikwerda, Inleiding tot het Nederlandse internationaal privaatrecht, 2008, nr. 149, p. 86.
[15] Haags Huwelijksgevolgenverdrag 1905, Stb. 1912, 285, voor Nederland buiten werking getreden op 23 augustus 1977.
[16] HR 10 december 1976, NJ 1977, 275 (Chelouche/Van Leer).
[17] Voor een heldere uiteenzetting over welke regeling wanneer van toepassing is, zie Frohn, Nederlands Internationaal huwelijksvermogensrecht, deel 1 Kwartaalbericht Estate Planning (KWEP) 2004, nr. 3, p.4-11 en deel 2 KWEP 2005, nr. 1, p. 4-10.
[18] Art. 10:52 lid 1 BW is onjuist geredigeerd in die zin dat in aansluiting met de exacte datum van inwerkingtreding van het HHV het zou moeten gaan om huwelijken die op of na 1 september 1992 zijn gesloten.
[19] In art. 10:53 BW komt een verwijzing naar het HHV 1905 voor ten aanzien van de eventuele validering van rechtskeuzes die zijn gemaakt door echtgenoten die onder de werking van dit verdrag vallen.
[20] Slechts Frankrijk en Luxemburg zijn partij bij het HHV. Frankrijk noch Luxemburg hebben, in tegenstelling tot Nederland, de in art. 5 HHV bedoelde verklaring afgelegd.
[21] België is geen partij bij het HHV en verwijst in art. 51 van de Belgische Wet op het Internationaal Privaatrecht, bij gebreke van een rechtskeuze naar het recht van de eerste gewone verblijfplaats na de huwelijkssluiting van de echtgenoten. België is dus geen nationaliteitsland.
[22] In beginsel, omdat altijd rekening zal moeten worden gehouden met de verandering van rechtswege van het huwelijksvermogensregime die zich kan voordoen indien de uitzonderingsbepalingen van art. 7 HHV van toepassing zijn. Over de verandering van rechtswege van het huwelijksvermogensregime zie, Lhoëst, De verraderlijke verandering van het huwelijksvermogensregime, WPNR, 2007, nr. 6719, p. 643-645.
[23] MvT, 32 137, nr. 3, p. 39.
[24] Zie Joppe, Huwelijksvermogensrecht. Praktijkreeks IPR nr. 7 (2003), p. 89.
[25] MvT, 32 137, nr. 3, p. 40.
[26] Art. 1:131 BW wordt aangepast bij aanname van wetsvoorstel 28 867.
[27] Ingevolge art. 2 HHV 1905 is het nationale recht van de man op het moment van de huwelijksvoltrekking van toepassing op het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten. Dit recht is onveranderlijk behoudens een rechtskeuze uitgebracht op of na 1 september 1992.
[28] Uit de Chelouche/Van Leer-aanknopingsladder volgt dat bij gebreke van een rechtskeuze wordt aangeknoopt bij het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten ten tijde van de huwelijkssluiting. Ook hier wordt in beginsel uitgegaan van onveranderlijkheid.
[29] Vlas, Lang verwacht, toch gekomen: wetsvoorstel Boek 10 BW (IPR), WPNR, 2009, nr. /6819, p. 898.
[30] In 2006 heeft de Commissie een Groenboek over collisieregels op het gebied van huwelijksvermogensstelsels, uitgebracht (te vinden op http://eur-lex.europa.eu/ LexuriServ/site/nl/com/2006/com2006_0400nl01.pdf. De verwachting is dat de Europese Commissie in 2010 met een voorstel zal komen inzake een Europese verordening op het gebied van vermogensstelsels. Zie hierover The Law Societies, The Brussels Office Law Reform update series, Eu Family Law and Wills and Succession Matters, nov 2009, http://www.lawsociety.org.uk.

Publicatie
WPNR: Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie
Uitgever
Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie
Jaargang
141
Publicatiedatum
27-03-2010
Afleveringnummer
6836
Titel
Wetsvoorstel Boek 10 BW: Huwelijksbetrekkingen en Huwelijksvermogensregime (art. 10:35 t/m 10:53 BW)
Auteurs
Mw. mr. B.F.P. Lhoëst , IPR-sectie Notarieel Juridisch Bureau. (b.lhoest@knb.nl)
Samenvatting
Welk recht is van toepassing bij huwelijken met een internationale dimensie? Artikelsgewijze bespreking van de conflictenregeling inzake de huwelijksbetrekkingen en het huwelijksvermogensregime van Boek 10 BW.
Paginanummers
227-233
Rubriek
Artikel

Reacties zijn gesloten.